Een paard met een insulineresistentie heeft een stofwisselingsstoornis. De alvleesklier maakt het hormoon insuline aan dat cruciaal is voor de suikerstofwisseling. Dit hormoon zorgt voor een onveranderlijk glucosegehalte in het bloed en een juiste verdeling van de voedingsstoffen in het lichaam van het paard. Wanneer paarden zonder insulineresistentie voedsel opnemen worden voedingsstoffen aan het bloed afgeven, waardoor de insulineconcentratie stijgt. Insuline zorgt ervoor dat suiker door de vet- en spiercellen wordt opgenomen. Spiercellen van paarden met insulineresistentie nemen de suiker pas op als de insulineconcentratie abnormaal hoog is. Hierdoor blijft na de opname van voedsel het bloedglucose te lang te hoog. De alvleesklier blijft insuline produceren voor een langere tijd om ernaar te streven dat de glucose zo snel mogelijk door de spiercellen wordt opgenomen.
Er bestaan geen medicijnen tegen insulineresistentie. Het is van het grootste belang dat het rantsoen van het paard ingrijpend wordt veranderd. Daarnaast zal het paard moeten gaan bewegen als dit mogelijk is om het paard zo te laten afvallen.