Bij een paard kunnen wormen in het lichaam aanwezig zijn. Wormen zijn parasieten. Dit houdt in dat ze in leven blijven ten koste van een ander dier (of mens), de gastheer. Een paard kan een worminfectie oplopen doordat hij een worm of eitjes en/of larven van wormen binnenkrijgt via de mond.
Er bestaan veel verschillende soorten wormen. Hieronder zullen de meest voorkomende en/of bekendste besproken worden.
Bloedwormen (strongyliden)
Er wordt bij de bloedwormen onderscheid gemaakt tussen de grote en kleine bloedwormen. De ontwikkeling van beide bloedwormen buiten het paard verschilt niet van elkaar. De eitjes van bloedwormen komen met de mest in het weiland terecht. Binnen een paar dagen komen er larven uit de eitjes, die zich op de weide ontwikkeld tot een infectieuze larf. Het paard dat op dit weiland loopt, kan via het grazen de larven binnenkrijgen.
Kleine bloedworm
Wanneer het paard de infectieuze larven opneemt en deze larven in de dikke darm terecht komen, penetreren de larven meteen in het darmslijmvlies. In minimaal 6 weken ontwikkelen de larven zich tot volwassen wormen die eitjes leggen in de darmen. Er zijn ook larven die zich enkele maanden in de darmwand verplaatsen. Dit kan leiden tot een ontstoken darmwand bij het paard, vooral bij jonge paarden. Daarnaast zijn er larven die een zogenaamde ‘winterslaap’ houden. Deze kunnen tot 3 jaar lang ingekapseld blijven zitten.
Soms verplaatsen de wormen zich in zulke grote aantallen uit de darmwand, dat flinke delen van het dikke darmslijmvlies kapot gaan. In dat geval zal een paard erg ziek zijn, heftige diarree hebben en hij kan zelfs overlijden. Raadpleeg in geval van acute diarree bij het paard meteen een dierenarts!
Een paard dat besmet is met de kleine bloedworm kan behandeld worden met een wormenmiddel met bij voorkeur invermectine.
Grote bloedworm
Wanneer de larf van de grote bloedworm het lichaam van het paard binnenkomt, dringt hij zich door de darmwand van de dikke darm en migreert via de slagaders van de dikke darm naar de aorta of de grote lichaamsslagader. Hier ondergaat de larf een vervelling en gaat hij via de bloedbaan weer terug naar de dikke darm. Na het opnieuw door de darmwand binnendringen, ontwikkelt hij zich in de darm tot een volwassen worm.
Het gevaar bij deze wormen is dat ze zich kunnen ophopen in de darmslagader waar deze uit de aorta komt. De darmslagader kan hierdoor gaan ontsteken, wordt dik en kan soms zelfs knappen. Door de ontsteking kunnen stukjes ontstoken weefsel los komen die zorgen voor een verstopping. Hierdoor krijgt de darmwand niet genoeg bloed, waardoor er delen van de darmwand kunnen afsterven. Het paard zal in dat geval een hevige koliek krijgen.
De behandeling van een besmetting met de grote bloedworm bestaat uit het toedienen van een effectief ontwormmiddel. Raadpleeg hiervoor je dierenarts. Gelukkig is besmetting met de grote bloedworm de laatste jaren sterk afgenomen, juist door een effectieve bestrijding.
Er wordt bij de bloedwormen onderscheid gemaakt tussen de grote en kleine bloedwormen. De ontwikkeling van beide bloedwormen buiten het paard verschilt niet van elkaar. De eitjes van bloedwormen komen met de mest in het weiland terecht. Binnen een paar dagen komen er larven uit de eitjes, die zich op de weide ontwikkeld tot een infectieuze larf. Het paard dat op dit weiland loopt, kan via het grazen de larven binnenkrijgen.
Kleine bloedworm
Wanneer het paard de infectieuze larven opneemt en deze larven in de dikke darm terecht komen, penetreren de larven meteen in het darmslijmvlies. In minimaal 6 weken ontwikkelen de larven zich tot volwassen wormen die eitjes leggen in de darmen. Er zijn ook larven die zich enkele maanden in de darmwand verplaatsen. Dit kan leiden tot een ontstoken darmwand bij het paard, vooral bij jonge paarden. Daarnaast zijn er larven die een zogenaamde ‘winterslaap’ houden. Deze kunnen tot 3 jaar lang ingekapseld blijven zitten.
Soms verplaatsen de wormen zich in zulke grote aantallen uit de darmwand, dat flinke delen van het dikke darmslijmvlies kapot gaan. In dat geval zal een paard erg ziek zijn, heftige diarree hebben en hij kan zelfs overlijden. Raadpleeg in geval van acute diarree bij het paard meteen een dierenarts!
Een paard dat besmet is met de kleine bloedworm kan behandeld worden met een wormenmiddel met bij voorkeur invermectine.
Grote bloedworm
Wanneer de larf van de grote bloedworm het lichaam van het paard binnenkomt, dringt hij zich door de darmwand van de dikke darm en migreert via de slagaders van de dikke darm naar de aorta of de grote lichaamsslagader. Hier ondergaat de larf een vervelling en gaat hij via de bloedbaan weer terug naar de dikke darm. Na het opnieuw door de darmwand binnendringen, ontwikkelt hij zich in de darm tot een volwassen worm.
Het gevaar bij deze wormen is dat ze zich kunnen ophopen in de darmslagader waar deze uit de aorta komt. De darmslagader kan hierdoor gaan ontsteken, wordt dik en kan soms zelfs knappen. Door de ontsteking kunnen stukjes ontstoken weefsel los komen die zorgen voor een verstopping. Hierdoor krijgt de darmwand niet genoeg bloed, waardoor er delen van de darmwand kunnen afsterven. Het paard zal in dat geval een hevige koliek krijgen.
De behandeling van een besmetting met de grote bloedworm bestaat uit het toedienen van een effectief ontwormmiddel. Raadpleeg hiervoor je dierenarts. Gelukkig is besmetting met de grote bloedworm de laatste jaren sterk afgenomen, juist door een effectieve bestrijding.
Spoelwormen
Een infectie met de spoelworm zie je vooral bij jonge paarden die het aan elkaar overdragen. De spoelworm komt voor in het weiland, maar ook op stallen met een slechte hygiëne kunnen paarden besmet raken.
Paarden kunnen de eitjes van de spoelworm het gehele jaar binnenkrijgen. In deze eitjes is vaak al een larf aanwezig. Eenmaal binnen in het lichaam van het paard, zal de larf in de dikke darm uit het eitje kruipen. Hij dringt door de darmwand heen waarna hij in de lever terecht komt. Vanuit de lever migreert de larf door de bloedbaan naar de longen. Hierdoor kan er bij het paard een longontsteking optreden.
De larven worden vanuit de longen, langs de luchtpijp, opgehoest en opnieuw doorgeslikt. Wanneer de larven weer in de dunne darm terecht komen, zullen ze vervellen tot een volwassen worm. Als er erg veel wormen in de dunne darm aanwezig zijn, kan dit leiden tot een verstopping.
Paarden kunnen relatief snel een goede weerstand opbouwen tegen spoelwormen. Bij paarden die ouder zijn dan 2 jaar, wordt de spoelworm zelden aangetroffen. De bestrijding van spoelwormen bestaat vooral uit het laag houden van het aantal spoelwormeitjes dat met de mest in het weiland terecht komt. Daarnaast berust de bestrijding op het voorkomen van de schade die de spoelworm aan de darmen, longen en lever kan aanrichten.
Uit een onderzoek van de faculteit Diergeneeskunde in Utrecht is gebleken dat 63% spoelwormen die bij veulens voorkomen resistent zijn tegen ivermectine. Dit is het actieve bestanddeel dat in veel gebruikte wormkuren wordt gebruikt.
Een infectie met de spoelworm zie je vooral bij jonge paarden die het aan elkaar overdragen. De spoelworm komt voor in het weiland, maar ook op stallen met een slechte hygiëne kunnen paarden besmet raken.
Paarden kunnen de eitjes van de spoelworm het gehele jaar binnenkrijgen. In deze eitjes is vaak al een larf aanwezig. Eenmaal binnen in het lichaam van het paard, zal de larf in de dikke darm uit het eitje kruipen. Hij dringt door de darmwand heen waarna hij in de lever terecht komt. Vanuit de lever migreert de larf door de bloedbaan naar de longen. Hierdoor kan er bij het paard een longontsteking optreden.
De larven worden vanuit de longen, langs de luchtpijp, opgehoest en opnieuw doorgeslikt. Wanneer de larven weer in de dunne darm terecht komen, zullen ze vervellen tot een volwassen worm. Als er erg veel wormen in de dunne darm aanwezig zijn, kan dit leiden tot een verstopping.
Paarden kunnen relatief snel een goede weerstand opbouwen tegen spoelwormen. Bij paarden die ouder zijn dan 2 jaar, wordt de spoelworm zelden aangetroffen. De bestrijding van spoelwormen bestaat vooral uit het laag houden van het aantal spoelwormeitjes dat met de mest in het weiland terecht komt. Daarnaast berust de bestrijding op het voorkomen van de schade die de spoelworm aan de darmen, longen en lever kan aanrichten.
Uit een onderzoek van de faculteit Diergeneeskunde in Utrecht is gebleken dat 63% spoelwormen die bij veulens voorkomen resistent zijn tegen ivermectine. Dit is het actieve bestanddeel dat in veel gebruikte wormkuren wordt gebruikt.
Aarswormen
Aarswormen, ook wel aarsmaden genoemd, verplaatsen zich niet door het lichaam van het paard. Aarswormen worden gevonden in de endeldarm van het paard. Wanneer het paard in staat van rust verkeerd, komen de aarswormen naar buiten en leggen eitjes rond de anus van het paard. Daarna gaan ze weer terug naar de endeldarm. De neergelegde, infectieuze eitjes vallen en komen in het weiland terecht. Deze eitjes worden door grazende paarden opgegeten. Een eitje ontwikkeld zich in de dikke darm in ongeveer 4 tot 5 maanden tot een volwassen worm.
Paarden met aarswormen hebben vooral veel jeuk rondom de basis van de staart, maar de wormen zijn niet schadelijk. Door de omstandigheden in Nederland spelen aarswormen geen grote rol. Ook bij deze wormen zijn wormbehandelingen met middelen die ivermectine bevatten niet altijd voldoende om de wormen te bestrijden.
Aarswormen, ook wel aarsmaden genoemd, verplaatsen zich niet door het lichaam van het paard. Aarswormen worden gevonden in de endeldarm van het paard. Wanneer het paard in staat van rust verkeerd, komen de aarswormen naar buiten en leggen eitjes rond de anus van het paard. Daarna gaan ze weer terug naar de endeldarm. De neergelegde, infectieuze eitjes vallen en komen in het weiland terecht. Deze eitjes worden door grazende paarden opgegeten. Een eitje ontwikkeld zich in de dikke darm in ongeveer 4 tot 5 maanden tot een volwassen worm.
Paarden met aarswormen hebben vooral veel jeuk rondom de basis van de staart, maar de wormen zijn niet schadelijk. Door de omstandigheden in Nederland spelen aarswormen geen grote rol. Ook bij deze wormen zijn wormbehandelingen met middelen die ivermectine bevatten niet altijd voldoende om de wormen te bestrijden.
Veulenwormen (Strongyloides westeri)
De naam zegt het al, deze wormen komen voor bij jonge veulens. De veulens worden geïnfecteerd door de moeder. Vlak na de geboorte van het veulen wordt er een bestaande, slapende infectie actief in de merrie. De larven van deze infectie komen via de moedermelk bij het veulen binnen. In het veulen ontwikkelen de larven zich al binnen 10 dagen tot een volwassen vorm. Deze volwassen wormen scheiden weer eitjes uit. De larven die uit deze eitjes komen, kunnen het veulen opnieuw besmetten doordat ze dwars door de huid van het veulen kunnen kruipen.
De symptomen die je ziet, vooral bij veulens tot ongeveer 1 maand oud, zijn diarree, gewichtsverlies, sufheid en geen melk willen drinken.
Als de veulens een aantal maanden oud zijn, hebben ze vaak een goede weerstand tegen deze wormen ontwikkeld en zullen er geen symptomen meer worden waargenomen. Vermoed je een besmetting met wormen bij je pasgeboren veulen? Neem dan contact op met de dierenarts, zodat deze een passende behandeling kan starten.
De naam zegt het al, deze wormen komen voor bij jonge veulens. De veulens worden geïnfecteerd door de moeder. Vlak na de geboorte van het veulen wordt er een bestaande, slapende infectie actief in de merrie. De larven van deze infectie komen via de moedermelk bij het veulen binnen. In het veulen ontwikkelen de larven zich al binnen 10 dagen tot een volwassen vorm. Deze volwassen wormen scheiden weer eitjes uit. De larven die uit deze eitjes komen, kunnen het veulen opnieuw besmetten doordat ze dwars door de huid van het veulen kunnen kruipen.
De symptomen die je ziet, vooral bij veulens tot ongeveer 1 maand oud, zijn diarree, gewichtsverlies, sufheid en geen melk willen drinken.
Als de veulens een aantal maanden oud zijn, hebben ze vaak een goede weerstand tegen deze wormen ontwikkeld en zullen er geen symptomen meer worden waargenomen. Vermoed je een besmetting met wormen bij je pasgeboren veulen? Neem dan contact op met de dierenarts, zodat deze een passende behandeling kan starten.
Lintwormen
Lintwormen hebben een tussengastheer nodig om zich te ontwikkelen. Deze tussengastheer is een grasmijt die de eitjes van de lintworm opeet vanuit de mest. De besmette grasmijten worden door grazende paarden opgegeten. De larven uit de eitjes worden in 6 tot 10 weken volwassen lintwormen. Deze volwassen lintwormen bevinden zich bij de overgang van de dunne darm naar de blinde darm en veroorzaken op deze plek een ontsteking.
Wanneer het paard een paar lintwormen in zijn lichaam heeft, vormt dit meestal geen probleem. Bij een zware infectie met lintwormen kan het paard diverse soorten koliek krijgen. Dit kan uiteenlopen van vage kolieksymptomen verspreidt over enkele weken tot aan een acute, heftige koliekaanval.
Raadpleeg de dierenarts voor een passende behandeling en het juiste ontwormmiddel.
Lintwormen hebben een tussengastheer nodig om zich te ontwikkelen. Deze tussengastheer is een grasmijt die de eitjes van de lintworm opeet vanuit de mest. De besmette grasmijten worden door grazende paarden opgegeten. De larven uit de eitjes worden in 6 tot 10 weken volwassen lintwormen. Deze volwassen lintwormen bevinden zich bij de overgang van de dunne darm naar de blinde darm en veroorzaken op deze plek een ontsteking.
Wanneer het paard een paar lintwormen in zijn lichaam heeft, vormt dit meestal geen probleem. Bij een zware infectie met lintwormen kan het paard diverse soorten koliek krijgen. Dit kan uiteenlopen van vage kolieksymptomen verspreidt over enkele weken tot aan een acute, heftige koliekaanval.
Raadpleeg de dierenarts voor een passende behandeling en het juiste ontwormmiddel.
Paardenhorzels
De vrouwelijke horzel legt gele eitjes op het paard. Je ziet ze vaak op de benen van het paard. Wanneer het paard likt op de plekken waar de gele eitjes zich bevinden, komen deze in de paardenmond terecht waar de larven uit de eitjes komen en het mondslijmvlies binnendringen. Daar blijven ze een paar weken zitten om vervolgens naar de maag te migreren. Ze haken zich vast in de maagwand en blijven daar de hele winter zitten. Laat in de lente komen de larven los van de maagwand en verlaten met de mest mee het lichaam van het paard. Vanuit de mest kruipen de larven in de grond en vervellen hier een paar keer totdat ze een volwassen horzel zijn.
Een infectie met larven van de horzel veroorzaakt vaak geen symptomen. Soms heeft het paard een ontsteking in het mondslijmvlies. Bij een zwaardere infectie kan de overgang van de slokdarm naar de maag voor een deel verstopt zitten, waardoor het paard moeilijk zijn voedsel kan doorslikken en ook een verminderde eetlust heeft. Hierdoor kan het paard vermageren. Paarden die besmet zijn, staan meestal te gapen en kunnen last hebben van bloedarmoede en maagdarmproblemen, zoals diarree en koliek. Ook kan de maagwand bij een ernstige besmetting doorbreken, waardoor het paard zelfs kan overlijden aan buikvliesontsteking.
Een infectie met horzellarven wordt bestreden met ontwormmiddelen. De behandeling van horzellarven kan het beste plaatsvinden na de eerste nachtvorst, omdat de vrij levende horzellarven daardoor sterven en de kans op een nieuwe besmetting kleiner is.
Een infectie voorkomen is natuurlijk beter. Controleer daarom de vacht van je paard op horzeleitjes. Zijn deze aanwezig? Voor het verwijderen van horzeleitjes op je paard bestaan speciale horzelmesjes en schuurblokjes. Ook kun je je paard wassen met een anti-parasitair middel.
Raadpleeg bij een ernstige besmetting altijd je dierenarts.
De vrouwelijke horzel legt gele eitjes op het paard. Je ziet ze vaak op de benen van het paard. Wanneer het paard likt op de plekken waar de gele eitjes zich bevinden, komen deze in de paardenmond terecht waar de larven uit de eitjes komen en het mondslijmvlies binnendringen. Daar blijven ze een paar weken zitten om vervolgens naar de maag te migreren. Ze haken zich vast in de maagwand en blijven daar de hele winter zitten. Laat in de lente komen de larven los van de maagwand en verlaten met de mest mee het lichaam van het paard. Vanuit de mest kruipen de larven in de grond en vervellen hier een paar keer totdat ze een volwassen horzel zijn.
Een infectie met larven van de horzel veroorzaakt vaak geen symptomen. Soms heeft het paard een ontsteking in het mondslijmvlies. Bij een zwaardere infectie kan de overgang van de slokdarm naar de maag voor een deel verstopt zitten, waardoor het paard moeilijk zijn voedsel kan doorslikken en ook een verminderde eetlust heeft. Hierdoor kan het paard vermageren. Paarden die besmet zijn, staan meestal te gapen en kunnen last hebben van bloedarmoede en maagdarmproblemen, zoals diarree en koliek. Ook kan de maagwand bij een ernstige besmetting doorbreken, waardoor het paard zelfs kan overlijden aan buikvliesontsteking.
Een infectie met horzellarven wordt bestreden met ontwormmiddelen. De behandeling van horzellarven kan het beste plaatsvinden na de eerste nachtvorst, omdat de vrij levende horzellarven daardoor sterven en de kans op een nieuwe besmetting kleiner is.
Een infectie voorkomen is natuurlijk beter. Controleer daarom de vacht van je paard op horzeleitjes. Zijn deze aanwezig? Voor het verwijderen van horzeleitjes op je paard bestaan speciale horzelmesjes en schuurblokjes. Ook kun je je paard wassen met een anti-parasitair middel.
Raadpleeg bij een ernstige besmetting altijd je dierenarts.
Leverbot
De volwassen leverbot leeft in de galgangen van de lever. Hier produceert hij eitjes welke met de mest worden uitgescheiden. Binnen 3 weken ontwikkelt zich een larfje, wanneer de temperatuur gunstige is en als er water aanwezig is. Dit larfje zwemt in het water en gaat op zoek naar een gastheer, een zoetwaterslakje. Het larfje dringt naar binnen en vermenigvuldigt zich in het slakje, waarna het zich tot een volgend stadium ontwikkelt. In dit stadium worden de larven cercariae genoemd en kruipen ze uit de slak. Op dit moment zijn ze besmettelijk voor het paard en worden ze metacercariën genoemd. Wanneer de metacercariën door het paard worden opgenomen, doorboren ze de darmwand en verplaatsen ze zich naar de lever. Hier kruipen ze enkele maanden rond voordat ze in de galgangen belanden.
Veel paarden hebben van nature een goede weerstand tegen leverbot. Als een paard wel geïnfecteerd is, is hij goed in staat om de leverbot te immobiliseren om ze vervolgens uit te scheiden.
Door de natuurlijke weerstand van het paard tegen leverbot zijn er meestal geen duidelijke klinische verschijnselen waarneembaar. Niet-specifieke verschijnselen als verminderde eetlust, vermagering, bloedarmoede, diarree en een doffe vacht kunnen duiden op een leverbotbesmetting. Een leverbotinfectie wordt vaker aangetroffen bij jonge paarden en paarden die besmet zijn met andere wormen (bloedwormen, spoelwormen, enz.).
Er zijn in Nederland geen middelen voor paarden geregistreerd om de leverbot te bestrijden. Wel zijn er goede ervaringen opgedaan met triclabendazole, maar doordat triclabendazole veel is gebruikt bij schapen, hebben veel leverbotten een resistentie ontwikkeld tegen dit middel.
De volwassen leverbot leeft in de galgangen van de lever. Hier produceert hij eitjes welke met de mest worden uitgescheiden. Binnen 3 weken ontwikkelt zich een larfje, wanneer de temperatuur gunstige is en als er water aanwezig is. Dit larfje zwemt in het water en gaat op zoek naar een gastheer, een zoetwaterslakje. Het larfje dringt naar binnen en vermenigvuldigt zich in het slakje, waarna het zich tot een volgend stadium ontwikkelt. In dit stadium worden de larven cercariae genoemd en kruipen ze uit de slak. Op dit moment zijn ze besmettelijk voor het paard en worden ze metacercariën genoemd. Wanneer de metacercariën door het paard worden opgenomen, doorboren ze de darmwand en verplaatsen ze zich naar de lever. Hier kruipen ze enkele maanden rond voordat ze in de galgangen belanden.
Veel paarden hebben van nature een goede weerstand tegen leverbot. Als een paard wel geïnfecteerd is, is hij goed in staat om de leverbot te immobiliseren om ze vervolgens uit te scheiden.
Door de natuurlijke weerstand van het paard tegen leverbot zijn er meestal geen duidelijke klinische verschijnselen waarneembaar. Niet-specifieke verschijnselen als verminderde eetlust, vermagering, bloedarmoede, diarree en een doffe vacht kunnen duiden op een leverbotbesmetting. Een leverbotinfectie wordt vaker aangetroffen bij jonge paarden en paarden die besmet zijn met andere wormen (bloedwormen, spoelwormen, enz.).
Er zijn in Nederland geen middelen voor paarden geregistreerd om de leverbot te bestrijden. Wel zijn er goede ervaringen opgedaan met triclabendazole, maar doordat triclabendazole veel is gebruikt bij schapen, hebben veel leverbotten een resistentie ontwikkeld tegen dit middel.
Longworm
Bij een paard met een longworminfectie zijn de diepere luchtwegen en de longen geïnfecteerd met de paardenlongworm (Dictyocaulus arnfieldi). Paarden met deze infectie hoesten veel. Ook ezels kunnen geïnfecteerd raken met deze longworm, echter hebben ezels hierdoor weinig klinische klachten. Bij paarden die samen met ezels worden gehouden of na ezels een weiland begrazen, is het risico groter op het oplopen van een longworminfectie.
In de longen van de ezel worden door vrouwelijke, volwassen wormen eitjes gelegd. Uit deze eitjes komen larven die door de ezel worden opgehoest en doorgeslikt. Vervolgens worden de larven met de mest mee uitgescheiden en komen in het weiland terecht. De larven worden na een paar dagen infectieus voor de gastheer. Naarmate het paard meer larven opneemt, zullen de klachten bij het paard ook toenemen. Wanneer het paard eenmaal een infectie met de longworm heeft opgelopen, ontwikkelt hij al snel immuniteit tegen een volgende infectie. Paarden kunnen sluimerend geïnfecteerd zijn. In dat geval wordt steeds een zeer klein aantal larven met de mest uitgescheiden. Wanneer paarden langer dan één jaar niet worden blootgesteld aan een longworminfectie zal de immuniteit verdwijnen en zal het paard opnieuw gevoelig zijn voor een besmetting.
De symptomen bij een paard met een longworminfectie lopen uiteen van geregeld hoesten met daarbij een iets verhoogde ademhaling tot aan paarden die verstikken doordat larven en slijm zich hebben opgehoopt in de luchtwegen.
Een paard met een longworminfectie is te behandelen met middelen die ivermectine of moxidectine bevatten. Het is belangrijk om het paard op stal te zetten om verdere besmetting te voorkomen. Raadpleeg je dierenarts wanneer het paard veel hoest, koorts heeft of benauwd is.
Bij een paard met een longworminfectie zijn de diepere luchtwegen en de longen geïnfecteerd met de paardenlongworm (Dictyocaulus arnfieldi). Paarden met deze infectie hoesten veel. Ook ezels kunnen geïnfecteerd raken met deze longworm, echter hebben ezels hierdoor weinig klinische klachten. Bij paarden die samen met ezels worden gehouden of na ezels een weiland begrazen, is het risico groter op het oplopen van een longworminfectie.
In de longen van de ezel worden door vrouwelijke, volwassen wormen eitjes gelegd. Uit deze eitjes komen larven die door de ezel worden opgehoest en doorgeslikt. Vervolgens worden de larven met de mest mee uitgescheiden en komen in het weiland terecht. De larven worden na een paar dagen infectieus voor de gastheer. Naarmate het paard meer larven opneemt, zullen de klachten bij het paard ook toenemen. Wanneer het paard eenmaal een infectie met de longworm heeft opgelopen, ontwikkelt hij al snel immuniteit tegen een volgende infectie. Paarden kunnen sluimerend geïnfecteerd zijn. In dat geval wordt steeds een zeer klein aantal larven met de mest uitgescheiden. Wanneer paarden langer dan één jaar niet worden blootgesteld aan een longworminfectie zal de immuniteit verdwijnen en zal het paard opnieuw gevoelig zijn voor een besmetting.
De symptomen bij een paard met een longworminfectie lopen uiteen van geregeld hoesten met daarbij een iets verhoogde ademhaling tot aan paarden die verstikken doordat larven en slijm zich hebben opgehoopt in de luchtwegen.
Een paard met een longworminfectie is te behandelen met middelen die ivermectine of moxidectine bevatten. Het is belangrijk om het paard op stal te zetten om verdere besmetting te voorkomen. Raadpleeg je dierenarts wanneer het paard veel hoest, koorts heeft of benauwd is.
Pas op met het geven van een wormkuur. Wanneer het paard dit eigenlijk niet nodig heeft, kan er wormresistentie optreden. Dit betekent dat wormen niet meer gevoelig zijn voor ontwormmiddelen. Het paard moet de kans krijgen om een natuurlijke weerstand tegen wormen op te bouwen. Bovendien kan het geven van een wormkuur wanneer dit niet nodig is, de darmflora van je paard onnodig aantasten.